29-01-2019

Blog Aarnoud Overkamp: Pillen en pensioenen

’Wat maken farmaceuten nu eigenlijk? Winst of geneesmiddelen?’ Met die vragen begon een Amerikaanse hoogleraar enkele jaren geleden zijn opiniebijdrage in de New York Times. Het eerlijke antwoord is: allebei.

Onlangs verscheen een nuchtere beschouwing van fiscaal econoom en bedrijfskundige Martijn van Winkelhof, in Het Financieele Dagblad. ‘Wij hebben er als samenleving voor gekozen om medicijnontwikkeling over te laten aan de markt’, schreef hij. ‘Daarbij geldt nu eenmaal de macht en de tucht van aandeelhouders.’

Hij heeft gelijk, hoewel ik niemand ken die ’s ochtends fluitend naar het werk gaat om aandeelhouders een mooi rendement te bezorgen. Ik ken wél mensen die werken aan betere zorg. Mensen die samen met onderzoekers, dokters en anderen in de gezondheidszorg zoeken naar een behandeling die verlichting of zelfs genezing biedt. Het liefst ook voor patiënten die tot voor kort geen enkel uitzicht meer hadden. Wanneer ik ’s avonds trots aan de keukentafel zit, is het vanwege een verhaal over een dolblije patiënt die weer een levensperspectief heeft. Niet omdat de farmaceutische bedrijven het op de beurs zo goed hebben gedaan.

Toch kan je bij het maken van geneesmiddelen niet om de wetten van de markt heen. Onder druk van aandeelhouders willen beursgenoteerde bedrijven, waaronder ook farmaceuten, hun rendement zo hoog mogelijk krijgen. En dat rendement kalft de laatste jaren snel af, maakte een recent rapport van Deloitte onlangs nog duidelijk. Is dat zorgelijk voor de patiënt? Ja. Langdurig lage rendementen schrikken namelijk investeerders af. En die investeringen hebben we keihard nodig, aangezien bij medicijnontwikkeling het laaghangend fruit onderhand wel geplukt is. Nu resteren nog de moeilijk te bestrijden ziektes, zoals Alzheimer – miljarden geïnvesteerd, nog geen enkel resultaat – bepaalde vormen van kanker en zeldzame aandoeningen.
We richten ons steeds meer op maatwerk, via complexe behandelingen als cel- en gentherapie. En daar is heel veel geld voor nodig. Eind 2017 bedroeg het totaal geïnvesteerd vermogen van farmaceuten zo’n € 810 miljard.

Soms wordt geopperd dat de overheid de ontwikkeling van nieuwe geneesmiddelen in eigen hand moet nemen. Dan zouden we geen last meer hebben van hoge prijzen. Dat lijkt een aantrekkelijke gedachte, maar is volstrekt naïef. Regeringen zijn huiverig voor deze tak van sport. Niet alleen omdat het, mede door de strenge regelgeving, om zulke astronomische bedragen gaat, maar ook omdat het risico dat het misgaat met belastinggeld veel te groot is. Van elke tienduizend onderzochte stoffen haalt er gemiddeld slechts één de eindstreep. Alleen aandeelhouders willen dit geld voor onderzoek beschikbaar stellen. Anders is het gedaan met de komst van nieuwe geneesmiddelen. Zo simpel is het.

Bedrijven investeren soms wel tien tot twaalf jaar in middelen die nooit op de markt verschijnen. Dit vraagt stevige buffers om tegenvallers op te vangen. De belangrijkste aandeelhouders in farmaceutische bedrijven zijn daarom niet de ‘kleine’ beleggers die gaan voor de snelle winsten, maar institutionele beleggers zoals banken, verzekeraars en zeker ook pensioenfondsen. Bij pensioenen is Nederland een grote speler. Ons land heeft zo’n € 1.400 miljard aan belegd pensioenvermogen, grofweg vijf keer onze nationale begroting. Deze beleggers zorgen niet alleen voor investeringen in geneesmiddelen, maar ook voor het kapitaal voor onze hypotheken en verzekeringen. En natuurlijk ook voor een fatsoenlijk pensioen. Een belangrijke constatering, juist nu onze pensioenen zo onder druk staan.

Zo bezien, kun je toekomstige pensioenen en nieuwe geneesmiddelen beschouwen als communicerende vaten. Je kunt als samenleving niet aan de ene factor komen, zonder de andere te beïnvloeden. Dat aspect zie ik nog amper terug in het publieke debat.

Aarnoud Overkamp, voorzitter Vereniging Innovatieve Geneesmiddelen

’Rendement geneesmiddelenbedrijven daalt fors’

Belegd pensioenvermogen