4-7-2025

Inkoopprocedures zouden medische afweging arts niet mogen ontmoedigen

Scroll om meer te ontdekken
Een tweede recente gerechtelijke uitspraak over de inkoop van CDK 4/6-remmers toont de spanning tussen kostenefficiënte zorginkoop en passende zorg. De VIG is kritisch op het hanteren van een voorkeursbeleid dat primair is gestoeld op kosten, wanneer het gaat om innovatieve geneesmiddelen met wezenlijk verschillende klinische profielen. Artsen moeten op basis van medische criteria de keuzevrijheid behouden om de behandeling te kiezen voor hun patiënten. Het inkoopbeleid zou bij ziekenhuizen geen financiële drempel mogen opwerpen om een geneesmiddel te gebruiken dat volgens de behandelend arts het beste is voor de patiënt.

 

Bezwaren bij inkoop CDK 4/6-remmers

Op 24 juni 2024 oordeelde het Hof Arnhem-Leeuwarden in kort geding over de gezamenlijke inkoopprocedure van zorgverzekeraars voor drie varianten CDK 4/6-remmers – geneesmiddelen voor de behandeling van uitgezaaide borstkanker. Drie innovatieve geneesmiddelen met verschillende klinische profielen werden door zorgverzekeraars als onderling uitwisselbaar beschouwd en binnen een voorkeursbeleid aangeboden. De inkoopprocedure nodigde de drie bedrijven uit de voorkeurspositie te verkrijgen, waarbij het voorschrijven van het voorkeursproduct financieel wordt gestimuleerd en het voorschrijven van de andere geneesmiddelen wordt ontmoedigd.

Een van de betrokken geneesmiddelenbedrijven stapte naar de kortgedingrechter. De bezwaren van het bedrijf waren dat de middelen in de praktijk niet zomaar uitwisselbaar zijn en dat het inkoopproces onvoldoende objectief was. De rechter oordeelde dat het beleid onrechtmatig was op basis van de hiervoor genoemde bezwaren. In hoger beroep bevestigde het Hof dat het beleid inderdaad onrechtmatig was, omdat het beleid in strijd was met het vereiste van een transparant en non-discriminatoir proces. Ten aanzien van het andere bezwaar oordeelde het Hof dat het bedrijf in deze kwestie vooralsnog onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat het door de zorgverzekeraars gehanteerde uitgangspunt van therapeutisch onderlinge uitwisselbaarheid van de drie geneesmiddelen onjuist is. Dit betekent dat artsen vooralsnog vrij blijven in hun keuze.

Behandelkeuze is medische afweging

Volgens de Vereniging Innovatieve Geneesmiddelen onderstreept deze uitspraak het belang van zorgvuldigheid bij het toepassen van voorkeursbeleid, vooral bij middelen met verschillende werkzame stoffen. ‘Artsen moeten kunnen kiezen wat medisch het beste is voor hun patiënt, zonder financiële drempels’, stelt VIG-voorzitter Mark Kramer. ‘Als het voorkeursbeleid het overwegen van andere behandelopties belemmert, verplaatst het systeem een medische beslissing naar een financiële afweging. Dat is ongewenst.’

De VIG is niet tegen voorkeursbeleid als principe, maar vindt dat het met terughoudendheid moet worden toegepast wanneer (internationale) wetenschappelijke consensus over therapeutische gelijkwaardigheid ontbreekt. ‘Juist in zulke gevallen is maatwerk essentieel’, aldus Kramer. ‘Het is niet aan zorgverzekeraars of rechters om te bepalen wat voor een individuele patiënt de beste behandeling is. Die verantwoordelijkheid ligt bij de behandelend arts.’

Concurrentie

De VIG erkent dat onderlinge concurrentie tussen geneesmiddelenbedrijven kan bijdragen aan een eerlijke prijsstelling. Maar de wijze waarop deze concurrentie wordt aangewakkerd, vraagt om zorgvuldige vormgeving. ‘Inkoopprocedures mogen niet zodanig zijn ingericht dat zij de toegang belemmeren tot de behandeloptie die artsen op medische gronden het meest passend achten’, zegt Kramer. ‘Er zijn genoeg manieren om zorg kostenefficiënt in te kopen zonder dat dat ten koste gaat van de behandelvrijheid.’

Lees hier de uitspraak van het gerechtshof.

Meer nieuws